Anchorage, Alaska.
3 Jaar geleden zijn we hier ook al
geweest. Het is ons toen zo goed bevallen dat we er nog een keer willen
fietsen. Nu pakken we het alleen iets groter aan. Anchorage is het beginpunt
van een tocht naar Calgary, Canada. 3400 km door verlaten gebieden, langs
gletschers en dwars door de Rocky Mountains.
Omdat we in augustus in Anchorage aan komen lijkt het ons
verstandig om een hotel te reserveren. We komen na middernacht aan en dan is
het geen pretje als je de stad door moet fietsen op zoek naar een slaapplekje.
Op internet speuren we naar een zo goedkoop mogelijk hotel. Dat valt niet mee
in Anchorage. Goedkoper dan $ 85 vinden we ze niet. We hakken de knoop door en
reserveren een hotel dicht bij het centrum. 3 Weken later fietsen we in een
regenachtig, donker en verlaten Anchorage op zoek naar ons hotel. We weten nog
een beetje de weg van de vorige keer. Het hotel is dan ook zo gevonden. Tot
onze verbazing blijkt het hetzelfde hotel te zijn als waar we de vorige keer
hebben geslapen. De eigenaren zijn Koreanen, we moeten eerst even over Guus
Hiddink praten voor we naar bed mogen.
Na twee dagen rondzwalken door Anchorage (we doen het dit
jaar rustig aan) gaan we eindelijk fietsen. In de regen vertrekken we. We
vinden dit keer snel het fietspad wat langs de snelweg loopt. Alleen als dat
ophoudt wordt het weer lastig. We komen weer op een T-splitsing uit waar we de
vorige keer ook stonden. Was het nou links of rechts af? Omdat het slecht weer is
is er niemand waar we het aan kunnen vragen. Na een tijdje komt er een auto. We
moeten linksaf en bij het volgende stopbord naar rechts. Gelukkig is de rest
van de route naar Calgary bijna alleen maar rechtdoor anders zou het nog lastig
worden om er op tijd te komen.
Laat in de middag komen we bij onze camping. Deze is wegens
bezuinigingen gesloten. Maar wij laten ons niet weg bezuinigen en lopen met de
fiets langs de slagboom. Zo kunnen wij ook wat bezuinigen op ons budget. We
zetten de tent op en lopen een rondje over de verlaten camping. Op ongeveer
honderd meter afstand van de tent zien we een hoop drolletjes. Ons hart gaat
sneller slaan. We denken gelijk aan wilde beren die ons gaan opeten. Maar die
drolletjes kunnen net zo goed van een lief hertje zijn. En die eten alleen
groenvoer. We nemen ons voor om in het volgende dorp informatie te vragen over
uitwerpselen van dieren.
Ik slaap wat moeilijk die nacht. Bij ieder geluidje denk ik
dat Yogi voor de tent staat klaar om ons op te smikkelen.
In Glenallen ontmoeten we op de camping een Duits stel. Ze
zijn ook aan het fietsen, al 3 jaar. Ze zijn begonnen in het puntje van
Zuid-Amerika en zo omhoog gefietst tot aan Alaska. De volgende dag gaan ze
rechtsaf naar Valdez. Wij houden een rustdag in Glenallen en gaan de dag daarna
linksaf richting Tok.
In Glenallen kan je niets anders doen dan rusten. Er is
gewoon helemaal niets. Op het eind van het dorp is een klein winkeltje waar we
wat eten kopen voor de komende dagen. Nog verder is een Tourist Center. Daar
gaan we heen om te kijken van welk dier de keuteltjes waren die we een paar
dagen geleden gezien hebben. Het Tourist Center is vrij klein, met weinig informatie. Er
hangt wel een poster met plaatjes van drollen. En de drolletjes die wij gezien
hebben zijn van…de moose (eland). Niks geen beren dus. Wel een opluchting.
Tussen Glenallen en Tok zit 220 km met bijna geen bewoning.
Veel bossen, meertjes en geweldige uitzichten over de Chugach Mountains. Daar
doen we het voor. Na 120 km fiets over de toch wel heuvelachtige weg komen we
bij de camping. Hoewel, er staat een bordje dat er een camping moet zijn. Maar
het enige wat wij zien is een klein winkeltje met wat schuurtjes en een stukje
gras langs de kant van de weg. In het winkeltje blijkt dat dit toch de camping
is. Voor het gemak van de kampeerders hebben ze alvast een grote witte tent
(model partytent) op een stukje gras gezet. Daar kunnen we in slapen. De tent
is zo groot dat de hele fiets er in past. Als we gaan slapen krijgen we ruzie
met wat eekhoorntjes. Die vinden onze spulletjes reuze interessant. Na wat
gooien met deze spulletjes druipen ze af, waarschijnlijk op zoek naar gezond
eten voor de winter. Die zit er al aan te komen. ’s Ochtends is het 4 graden.
Ontzettend koud.
We zijn bij ons begin van de Alaska Highway, Tok. Officieel
loopt de Alaska Highway van Dawson Creek tot Delta Junction. Wij snijden een stukje af en
fietsen naar het begin toe. Lijkt ons net zo leuk. Tok is ook al geen
wereldstad. Het is wel het eerste plaatsje als je vanuit Canada Alaska
binnenkomt. Er zijn benzinepompen in overvloed. Daar hebben wij niet zoveel
aan. We hebben ruim 2 liter benzine bij ons. Dat moet voldoende zijn voor de
gehele vakantie. De jeugd van Tok heeft ook niet zo veel te doen. Als we bij
het kruispunt gaan kijken zien we steeds dezelfde auto’s voorbij komen. En er is
één jongen op een crossbrommer die het dorpje onveilig maakt. Hij scheurt als
een gek over alle straten en parkeerterreinen.
Bij het Visitor Center zoeken we naar informatie over het komende stuk
dat we gaan fietsen. Er zijn mooie brochures met alle campings in Yukon. Ideaal
voor de planning van de tocht.
We staan op de Golden Bear camping. Het is erg rustig. Dat
hadden we niet gedacht. Het wordt ’s avonds wel een beetje fris. We sprokkelen
hout van de firepits van de camping zodat we een vuurtje kunnen stoken. Is ook
gelijk goed tegen de weinige muggen die er nog zijn.
Daar gaan we dan, de Alaska Highway op. Het eerste stuk gaat
erg goed. Grote vluchtstrook en wat erg prettig is, de weg is vlak. Dat duurt
helaas niet al te lang. Na een brug over een rivier verandert de weg zijn baan.
We gaan de heuvels volgen die langs een moerasachtige vlakte lopen. Dat
betekent dus als een jojo op en neer. We verbeteren alle records schakelen. Ik
ben blij dat we maar 21 versnellingen hebben en niet 27 zoals moderne fietsen.
Dan had ik eelt op mijn vingers gekregen. Maar het fietst niet lekker. Met veel
moeite klimmen we een heuveltje op, sjezen naar beneden en zien dan alweer het
volgende klimmetje aankomen. Ik had de Alaska Highway heel anders voorgesteld. Een grote,
vlakke weg dwars door ongerept gebied en met een geweldig uitzicht op allemaal
besneeuwde bergketens. Nu zijn we aan het afzien op allemaal stomme heuveltjes
terwijl de omgeving zeer de moeite waard is. Ik raak dan ook een beetje in een
depressie en heb wat peptalk nodig van Marijcke. Nou ja peptalk. Ik krijg te
horen dat ik degene ben die zo van klimmen hou en dat ik moet stoppen met
zeuren over die paar heuveltjes. Ze heeft natuurlijk wel gelijk maar ik moet
nog even mijn idee van de vakantie omzetten naar de werkelijkheid.
We komen weer tot rust op de Dead Man Lake campground.
Ontzettend mooie naam voor een camping. Daar moeten we gewoon staan. De
camping is zelfs druk. Waar al die mensen opeens vandaan komen. De gehele dag
zien we alleen maar campers die terug naar de USA rijden en nu staan we op een
vrij afgelegen camping en staat en nog 10 mensen. Er is zelfs een
avondprogramma. De camping staat in het Tetlin National Wild Refuge, dat
beheerd wordt door de oorspronkelijke bewoners, de Athabaska indianen. Om wat informatie
daarover te geven komt een mevrouw ’s avonds uitleg geven over hun leefwijze.
Ze begint met te vertellen hoe ze nog steeds op traditionele wijze mocassins
maakt. Voor de hobbyisten misschien leuk. Later vertelt ze hoe ze nog in het
‘wild’ is opgegroeid maar later uit het park naar de iets bewoondere wereld is
verhuisd. Er klink heimwee in haar stem. Overdag werkt ze bij een Visitor Center 40
kilometer verderop.
De volgende dag fietsen we er langs en stoppen even om rond te kijken.
Na 693 km fietsen zijn we in Canada aangekomen. Bij de
grenspaal gaan we eten. Tijdens onze maaltijd komt er een busje met mensen.
Iedereen moet er snel uit om op de foto te gaan voor de grenspaal. De chauffeur
Henry maakt met iedereen zijn toestel een foto. Er wordt een keer of 6 “cheese”
geroepen. Er zit ook een Nederlandse vrouw bij het stel. Ze komt met het busje
uit Whitehorse. Daar is nu een kano toernooi en er is geen kamer meer te vinden
zodat ze maar naar Alaska gaat om daar een slaapplekje te vinden. We wensen iedereen
een prettige reis toe en daar gaat het busje weer.
Het eerste dorp in Canada is Beaver Creek. We fietsen niet
zo hard anders waren we er zo voorbij gefietst. Een paar benzinepompen, wat
restaurants, een theater en wat huizen. Meer is er niet. Ook geen winkeltje.
Dat wordt lastig. Het was de bedoeling om hier een rustdag te gaan houden, maar
we hebben geen eten meer bij ons. Er zit niets anders op om bij de restaurants
te gaan eten.
De volgende ochtend gaan we ontbijten bij Buckshot Betty.
Wij dachten dat de mensen in Alaska stug waren, maar Betty lijkt wel van 100
jaar oud leer. Ieder woord wat uit haar mond komt lijkt haar 10 jaar van haar
leven te kosten. Het ontbijt is wel geweldig. Een cheese omelet met gebakken
aardappeltje en een paar stukken zelfgemaakt brood. Daar komen we de dag wel
mee door. Naast Buckshot Betty zijn mensen aan het werk om wat vakantiehuisjes
te bouwen. Op een van de trucks staat een reclame van een lodge langs de Alaska Highway
De lodge zit in Pine Valley dat 88 km verderop ligt. Op onze kaart hadden we
nog geen camping gezien dus het komt goed uit dat er een lodge zit. Kunnen we
ook weer eens luxe doen.
De volgende dag is het eindelijk zo ver. We zien ons eerste
wildlife, een moose. Het is dat hij aan het lopen was anders hadden we hem nog
niet gezien. Maar hij blijft even voor ons staan zodat we hem rustig kunnen
filmen. Als ik nog een foto wil maken gaat hij er vandoor.
De gehele dag hangen er zeer donker wolken boven de bergen
maar tot nu toe houden we het redelijk droog. In Koidern gaan we bij een
benzinepomp wat snacken. Een vrachtwagenchauffeur aan wie we onze route
vertellen waarschuwt ons dat we waarschijnlijk sneeuw gaan krijgen. We moeten
over de Summit pas en tegen de tijd dat we daar zijn ligt daar volgens hem al
sneeuw. Als we vertellen dat we ook nog over de Icefield Parkway naar Banff
gaan fietsen begint hij helemaal bedenkelijk te kijken. Dat wordt nog leuk.
Daar hadden we geen rekening mee gehouden. Hopelijk valt het wel mee.
Laat in de middag komen we aan in Pine Valley. Op de lodge
na is er niets. De ‘receptionist’ Tony bedient ook nog eens de benzinepomp en
is ook nog de kok.
’s Avonds stopt er een bekende auto voor de deur. Het is de
truck uit Beaver Creek waar de reclame van deze lodge op staat. De vrouw die er
uit stapt, blijkt de eigenaar te zijn van de lodge. Tony werkt hier alleen maar
tijdelijk om haar even te helpen. Tony zelf heeft een beveiligingsbedrijf in
Whitehorse, 360 km verderop.
De volgende ochtend plenst het dat het giet. De hele dag
door. Juist op deze dag moeten we een stuk door weg werkzaamheden. Dat is dus
kilometers door modder en keien rijden. Erg moe komen we aan in Destruction
Bay, waar we maar weer in een motel gaan. Het is niet goed voor ons budget maar
wel voor de rust.
Volgens de kaart is het 160 km naar Whitehorse, de eerst
volgende plaats. Dat vinden we teveel om op een dag te fietsen. Alleen is er
geen camping op het stuk er tussen. Dat wordt dus wild kamperen. Niet mijn
grootste hobby. Zeker niet met al die beren om je heen. Maar we hebben weinig
keus. We besluiten om zo lang mogelijk door te fietsen zodat we de volgende dag
een halve rustdag hebben. Rond 17.00 uur hebben we 100 km gereden. We gaan
uitkijken naar een geschikt plekje om te tent neer te zetten. Helaas voor ons
zitten we net in een vallei met weide gronden. Langs de kant van de weg staat
een hek en ver daarachter zien we koeien. Opeens zien we aan de andere kant van
de weg een bord staan en daar staat op dat er een hondenkennel met camping
komt. Wij moeten dus een stukje terug. Over een modderweggetje fietsen we
richting het kennel. Er staan wel cabins maar het ziet er niet uit als een
camping. Als we er bijna zijn slaan alle honden aan. Het blijken er 122 te
zijn. En als die allemaal gaan blaffen is dat een hoop lawaai. Er komt een
jongen naar ons toe. Het blijkt inderdaad niet echt een camping te zijn maar we
mogen onze tent wel op een grasveldje zetten. Later komt de vrouw van wie de
honden zijn. In de winter is het mogelijk om een cabin te huren en dan een
trektocht te maken met de honden. In de zomer moeten ze het van toeristen
hebben die langs komen om te kijken hoe het toegaat op een kennel.
Als de honden eten krijgen breekt er een spektakel los. De
honden gaan door het dolle. Rennen als gekke rondjes en springen in de lucht
tot ze aan de beurt zijn. Dan eten ze hun bakje leeg en komen tot rust. Daarna
volgt er nog een jankconcert en gaan ze slapen. Net als wij.
Als we uit Watson Lake vertrekken regent het. Dat is erg
lastig als je een piepklein tentje hebt. Normaal pakken we onze spullen gewoon
buiten in maar in de regen gaat dat niet en de tent is te klein om dat binnen
te doen. Even nadenken over een praktische oplossing. We slepen al onze troep
naar het hok met de wasmachines om daar in te pakken. Kunnen we gelijk nog
droog ontbijten, niet dat ik veel trek heb met dit weer. De hele ochtend blijft
het regenen en is het ontzettend mistig. De rand van het bos kunnen we nog net
zien. Als we om 15.00 uur bij de camping van Contact Creek komen is het al aan
het opklaren zodat we de tent eerst kunnen drogen voordat we hem opzetten.
Camping is trouwens een groot woord. Net als Contact. De camping is een
grasveldje naast de benzinepomp/barretje, de wc (outhouse) staat op instorten
en contact met de mensen van de benzinepomp krijgen we nauwelijks. Omdat het ’s
avonds al vroeg donker wordt en we geen vuur kunnen maken en het dus erg koud
is gaan we naar de bar. Gelukkig staat de tv aan. We kijken met zijn allen naar
de onthulling van een geheime ruimte in een piramide. Daar doen ze twee uur
over. Steeds onderbroken door dezelfde reclame. Als men eenmaal in de geheime
ruimte is blijkt er niets te zijn alleen nog een deur naar een andere geheime
ruimte. De archeologen vinden het geweldig, voor ons is het een grote
tegenvaller. We hebben wel de hele avond warm gezeten.
De volgende ochtend is het slechts 1 graad boven nul. De
route gaat weer de hele tijd op en neer. Het is wel mooi. Geweldige
herfstkleuren bedekken de heuvels. We rijden al een tijd langs de Liard River.
Bij een uitzicht punt stoppen we om hem goed te bekijken. Na een tijdje stopt
er ook nog een oude Volvo. Daar komt een man uit met zijn twee zonen. We raken
aan de praat. Zij zijn ook op vakantie. In Alaska zijn ze naar de poolcirkel
gereden om daar een paar dagen rond te trekken. Ze hebben zo’n beetje alle
wilde dieren gezien die er leven. Na een tijdje nodigt de vader ons uit voor
een ‘reever’. Wij weten alleen niet wat dat is. Als we het vragen blijkt het
gewoon een jointje te zijn. Beleeft slaan we die af, we moeten nog een stuk
fietsen. Even later worden we door een luid toeterende Volvo ingehaald.
Later die dag komt er een auto naast ons rijden. De
bestuurder wil weten waar we vandaan komen, waar we naar toe gaan enz. Het
lijkt wel of de auto om hem heen is gebouwd. Hij past er net in. Alles is volgestouwd
met troep. Hij is aan het verhuizen van Anchorage naar Vancouver. Hij vraagt of
we willen weten waar we zijn. Beetje rare vraag maar dan gaat hij op zijn GPS
klikken. Hij bedoeld dus waar we precies zijn in graden. Erg nuttig om te
weten. Hij kan ons ook nog vertellen hoe hoog we zitten en hoe hard we gaan.
Hij heeft alleen geen routeplanner van Canada anders had hij ook nog de weg
geweten. Die weten wij ook wel zonder GPS, gewoon rechtdoor blijven rijden.
Marijcke kijkt hier al dagen naar uit. De Hot Springs. We
hebben vandaag niet zoveel gereden, slechts 57 km, zodat we vroeg in de middag
aankomen. We zijn onderweg nog een kudde buffels tegengekomen. Kunnen ook op
het lijstje van gespot wildlife. Nadat we alle spullen in het hotel hebben
gebracht gaan we naar de warm water bronnen. Het is ongeveer een kwartiertje
lopen. Eerst over en parkeerterrein en dan over een vlonder door het bos. Heel
spannend. Bij de Hot Springs aangekomen blijkt het gewoon een meertje te zijn
met een kleedhok. Bij vijf graden trekken we onze kleren uit en gaan in het
water. Het is heerlijk warm. Hier willen we niet meer weg. Als je een stukje
naar de bron toe loopt voel je het water warmer worden tot je het niet meer vol
houdt en je een stukje terug moet. Dit doet een mens erg goed. We houden het de
rest van de dag lekker warm. Marijcke gaat zelfs de volgende dag om zeven uur
uit bed om er nog een keer in te kunnen. Je kunt het overdrijven natuurlijk.
De meest leuke dingen gebeuren onverwacht. Ook de meest
vervelende dingen gebeuren onverwacht. En dan zijn ze heel vervelend. We
dachten alle bergen gehad te hebben maar er blijkt er nog een te zijn:
Steamboat. De berg kan nu zijn naam beter veranderen in Steambike. In de dichte
mist moeten we zo’n 400 m klimmen met stijgingspercentages van 10 %. Op de
tandem is dat zwaar. Als je dan ook nog eens niets ziet is het gewoon niet leuk
meer. Aan de andere kant van de berg is het aan het opklaren. Na de lunch lijkt
het net of het nooit mistig is geweest. Een heerlijk zonnetje vergezelt ons de
rest van de dag naar Fort Nelson.
Dawson Creek, we hebben het gehaald. We zijn bij het beginpunt, voor ons
het eindpunt, van de Alaska Highway. Dat is ook eigenlijk alles wat Dawson
Creek is, een punt op de kaart. Er is weinig te doen. ’s Avonds gaan we uit
eten bij de Boston Pizza. Ze beginnen het al een beetje te leren. De Boston
Pizza lijkt zowaar op een restaurant zoals wij dat kennen. Het eten is ook nog
lekker. Zeker het toetje; een chocoladetaart. We hebben genoeg calorieën binnen
voor de komende dagen. Omdat het zaterdag is willen we nog even stappen. We
vragen aan de ober wat er zoal te doen is op zaterdagavond in Beaver Creek.
“Dat heb je net gedaan”, is zijn antwoord. Ok. Dat wordt een gezellige avond op
de hotelkamer.
Het is vandaag zondag en we hebben een rustdag in Dawson
Creek. Dus wat doe je dan. Eerst de gewone dingen. Wassen, boodschappen doen,
verhaaltjes schrijven in het dagboek en naar de kaart kijken voor de komende
dagen. Erg interessant. ’s Middags lopen we een stukje door het dorp en gaan we
naar de bioscoop.
We zijn blij als we de volgende dag weer mogen fietsen.
We steken de grens over naar Alberta. Dat betekent dat de
klok een uur vooruit moet. Dan blijft het ’s avonds wel wat langer licht maar
moeten we ’s ochtends een uur eerder op wat erg koud is.
In Beaverlodge gaan we weer eens kamperen. We staan alleen
op de camping. Het is 19.00 uur nieuwe tijd en 7 graden. We houden ons warm bij
een kampvuur.
Als we de volgende ochtend wakker worden is het 1 graad
onder nul. Volgens de thermometer heeft het vannacht 5 graden gevroren. Daarom
kregen we het een beetje koud ’s nachts. De fiets en de tent zit onder een
laagje ijs. Gelukkig schijnt de zon een beetje zodat de spullen kunnen ontdooien.
Het is vandaag een korte dag. 50 km. Om 13.00 uur zijn we al
in Grand Prairie. Voor de verandering is de route vrij vlak en is het mooi
weer.
De volgende dag is het weer hetzelfde liedje. Na 5 minuten
fietsen begint het te regenen en moeten de regenpakken aan. Bij een stoplicht
vraag een automobilist waar we vandaag komen en waar we naar toe gaan. “Wauw”
is zijn antwoord en hij wenst ons geluk. Later zou deze auto ons nog van pas
komen.
De weg is redelijk saai. Lange rechte stukken met op het
eind een flinke klim. Na 97 kilometer is de camping er eindelijk. We krijgen er
een beetje genoeg van. De camping is slecht onderhouden. Het outhouse is half ingestort
en de picknick tafels zijn voor een groot gedeelte weggerot. Een vuur maken is
bijna onmogelijk omdat al het hout nat is. Om 20.00 uur gaat het harder regenen
en moeten we de tent in. Geen pretje. Dit is ook de laatste keer deze vakantie
dat we in de tent slapen.
Vlak voor Grand Cache wacht ons nog een kleine ramp. We
hebben bijna 90 km gefietst als we bij een brug even stoppen om wat foto’s te
maken van de omgeving. Het is hier schitterend. Een mooie rivier met op de achtergrond
besneeuwde bergen. Als we een auto nakijken die langs rijdt schrikken we even.
Na de brug is een berg en daar moeten we overheen. Wat een tegenvaller. We
dachten er bijna te zijn. Nog maar even van het uitzicht genieten in de hoop
dat de weg iets minder steil wordt. Maar helaas. Het is een klim van 3
kilometer met stukken van 10 %. We moeten 2 keer stoppen om op adem te komen.
Deze klim komt met stip in de top 10 van vervelende bergen, terwijl ik toch
klimmen leuk vind. In Grand Cache aangekomen duiken we in het eerste het beste
hotel dat we zien. Lekker douchen en uitrusten.
De volgende ochtend gaan we naar het Visitor Center. Het
dorpje ligt ontzettend mooi tussen allemaal hoge bergen van het Willmore
Wilderness Provincial Park. Het is een groot panorama. In het Visitor Center
zien we dat er een hoop wandelingen hier in de omgeving zijn. Voor de
meeste moet je eerst een stuk met de auto rijden om bij het beginpunt te komen.
En die hebben we niet. We hebben wel de fiets maar geen zin meer om nog een
keer die klim te maken. De mevrouw van het Visitor Center verteldt dat er wel
een klein wandelingetje is naar een meer net buiten het dorp. Die gaan we dan
maar doen. Het is best leuk. Bij het meer aangekomen zien we een beverburcht en
overal doorgeknaagde bomen. We genieten een tijd van de omgeving maar de bever
zien we niet.
Teruggekomen in het dorp worden we aangesproken door een man
in een auto. Of wij de twee fietsers zijn. Ja, dat zijn we. En of we mee willen
rijden het natuurpark in. Nou en of. Dat willen we wel. Het blijkt dat zijn
vrouw in het Visitor Center werkt en zo van ons hoorde dat we wel een
wandeling wilde maken.
Even later zijn we op weg naar de Sulphur’s Gate. Hier komen
twee rivieren samen die een grote kloof hebben uitgesleten. Erg indrukwekkend.
Als we dit gezien hebben gaan we nog even naar de Twin Falls. Om daar te komen
moeten we een stuk door het bos lopen. De man laat ons allerlei sporen zien.
Bijvoorbeeld van een beer die in een boom is geklommen. Daar staan nog de
krassen van de beer zijn nagels in de stam. De Twin Falls zelf stellen niet zo
veel voor. We zien nog wel een spoor van waarschijnlijk een cougar (een grote
katachtige).
Na een paar uur in het park te hebben doorgebracht worden we
weer netjes voor het hotel afgezet. We bedanken de man hartelijk voor zijn
vriendelijkheid.
Als we de volgende dag uit het hotelraam kijken zien we tot
onze schrik dat er sneeuw ligt en dat het ook nog aan het sneeuwen is. Een
groot probleem. Het is 140 km naar het volgende dorp, Hinton. Het was de
bedoeling om dat in twee dagen te fietsen en halverwege te kamperen. Het
fietsen in de sneeuw zien we niet zitten en het kamperen in de sneeuw ook niet.
Wat nu. Er zijn twee opties. Hier nog een dag blijven en hopen op beter weer of
gaan liften. We besluiten het laatste te gaan doen. We nemen een stevig ontbijt
en gaan met onze spullen aan de kant van de weg staan. Het weinige verkeer dat
er is rijdt alleen rond in het dorp. Na een half uur beginnen we het toch wel
koud te krijgen. Dan stop er een pick-up truck. Een jongen stapt uit en vraagt
waar we heen moeten. Gelukkig gaat hij ook die kant op. We laden de fiets
achterin en weg zijn we. Het blijkt dat hij de automobilist is die in Grand
Prairie naast ons stond voor het stoplicht en vroeg waar we vandaan kwamen.
Waar we anders twee dagen over zouden doen rijden we nu in twee uur. We hebben
geen spijt dat we zijn gaan liften. Dit stuk weg heeft geen vluchtstrook en zit
vol met gaten. In Hinton ligt er geen sneeuw meer, het ligt een stuk lager dan
Grand Cache.
Het is nu 12.15 en we zijn al in Hinton. Nog een dag te
vroeg ook. Wat zullen we eens gaan doen. Naar het Visitor Center natuurlijk,
wat anders. We worden zeer uitgebreid geholpen. Dat moet ook want we willen
informatie over de Icefield Parkway waar we bijna aan gaan beginnen. Omdat het
al laat in het seizoen is bestaat er de kans dat de accommodaties gesloten zijn. Dat zou niet goed uitkomen. De mevrouw van het Visitor Center doet goed haar best en als we
een uur later buiten staan hebben we een lijst met dingen die nog open zijn en
de kilometerafstand zodat we goed kunnen plannen. Ze verteld ook nog dat een
paar dagen geleden de weg was afgesloten vanwege het slechte weer. Dat belooft
niet veel goeds. Maar we moeten eerst nog naar Jasper.
Het is 72 km naar Jasper. Ons gemiddelde is 15 km/u terwijl
de weg bijna vlak is. Wat is het geval; er staat een ontzettende rotstorm die
wij tegen hebben. Af en toe komt er ook een rukwind van de zijkant zodat we
bijna van de fiets worden geblazen. Dit is niet goed voor het moraal. In Jasper
aangekomen gaan we zoeken naar een goedkope slaapplek. Het vierde hotel kunnen
we betalen. Er zit zelfs een ontbijt bij.
In ons reisgidsje staat dat de Maligneroad het mooiste is in
de omgeving van Jasper. Dat willen wij zien natuurlijk. De Maligneroad is een
doodlopende weg van 45 km. In het begin komen we langs de Maligne Canyon. Die
slaan we nog even over. Daar komen we op de terugweg ook weer langs. We moeten
eerst klimmen. Dat gaat heel geleidelijk, op een paar steile stukjes na. De
omgeving is schitterend. We fietsen door het bos met af en toe mooie uitzichten
op de bergen. Dan zien we opeens voor ons een beest op
de weg lopen. Het lijkt wel een wolf. Help. Dat kan toch niet, een wolf die op
de weg loopt. Hij lijkt er wel heel erg op. Met trillende handen probeer
ik het beest te filmen. Tot er een bus aan komt en hij het bos in loopt. Wat
doen we nu. Heel voorzichtig fietsen we door. Ik kijk rechts het bos in en Marijcke
links. Net als we denken dat hij weg is springt hij vlak voor ons de weg op.
Hij kijkt ons even aan en loopt gewoon door. Ik schrik zo erg dat ik in een
keer de fiets omdraai. Met hardkloppingen fietsen we een stukje door. Dan
blijkt dat de wolf echt geen interesse in ons heeft. Bij de volgende bocht
verdwijnt hij weer in het bos om er niet meer uit te komen.
Met de schrik nog in de benen komen we aan bij het eerste
meer; Medicine Lake. Net een ansichtkaart. Ook het meer bij het eindpunt,
Maligne Lake, is geweldig mooi. Het meer op zich is gewoon een plas water
natuurlijk maar de bergen en de bossen eromheen zorgen dat het een compleet
plaatje wordt. Een mooi plaatje voor in ons fotoboek. We lunchen even en
lopen wat langs het meer te genieten van het uitzicht. Twee oude mensen die
hier ook zitten te lunchen bevestigen dat we een echte wolf hebben gezien.
Waarschijnlijk is hij oud of ziek en uit de roedel gezet.
Op de terugweg breken we ons snelheidsrecord. In een steil
stuk afdaling gaat we plat op het stuur en laten ons als een baksteen vallen.
Beneden aangekomen zijn we volgens de kilometerteller 79.4 km/u gegaan. Best
hard met een tandem.
Bij het eind van de weg bekijken we de Maligne Canyon. Een
klein riviertje heeft hier een geweldige diepe Canyon uitgesleten.
Indrukwekkend om daar even langs te lopen.
Op de laatste rustdag in Jasper slenteren we langs Patricia
en Pyramith Lake. ’s Middags gaan we het dorp in om te wassen, internetten,
boodschappen doen en nog wat laatste informatie vragen bij het Visitor Center.
Morgen gaat het dan echt gebeuren. De Icefield Parkway fietsen. Marijcke ziet
er een beetje tegenop maar ik heb er veel zin in.
Marijcke ziet vooral op tegen het klimmen. Ze denkt dat ze
het niet kan. Hoezo gebrek aan zelfvertrouwen. We zijn niet voor niets de Alpe
d’Huez op gefietst. Dat is ze alweer vergeten. Ik heb er veel zin in
vanwege de bergen. Marijcke maakt altijd een grap dat mijn Playboy kalender
volstaat met foto’s van bergen i.p.v. blote vrouwen. De Icefield Parkway
fietsen staat dus gelijk aan het bezoeken van een bordeel.
We rijden in 57 km naar de Sunwapta Falls Resort. Onderweg
stoppen we bij de Athabasca Falls en het Horseshoe Lake. Het is echt
schitterend. Het fietsen gaat goed. Heel geleidelijk omhoog. De temperatuur is
net boven het vriespunt. Hoe verder we de bergen inrijden en we hoger komen hoe
meer sneeuw er ligt. We fietsen zo de winter in. De weg is nog sneeuwvrij zodat
we goed kunnen fietsen. Bij Sunwapta heeft men het erover dat het vannacht -9
graden Celsius gaat worden. Zijn wij even blij dat we in een huisje zitten met
open haard.
Zodra de weg weer open is
rijden we de resterende 40 km lekker warm naar Rampart Creek waar een
jeugdherberg zit. Ik heb ondertussen een redelijke depressie te pakken. Ik had
hier erg graag willen fietsen en nu zitten we in een auto. Gezien de
omstandigheden is dit de enige verstandige keuze. Leuk is het niet.
In de jeugdherberg slapen we met nog een jongen en een
meisje is een huisje. Zij komen uit Tsjechië. Ze reizen lowbudget. Overdag
liften ze en ze slapen het liefst op gesloten campings. Ook afgelopen nacht
hebben ze nog buiten geslapen. In de keuken koken we wat pasta en de rest van
de avond spelen we triviant. Als we naar bed gaan is het al -8.
’s Ochtends is het -11. Best koud om te gaan fietsen. We doen het toch. We nemen afscheid van Martin & Jitka en fietsen richting
de Bow Pas, de tweede pas van de Parkway. Het is zo koud dat de kilometerteller
het niet meer doet en de versnellingen zijn vastgevroren. Als we willen
schakelen moeten we afstappen en met de hand de ketting op een ander tandwiel
doen. Na 10 km nemen we een ontbijtje in een restaurant. We zijn ondertussen
redelijk koud geworden. Maar het zonnetje begint door te komen. De weg naar de
pas is weer erg glibberig maar ik ben nu vastbesloten om door te fietsen. De
zon helpt ons door de het ijs op weg een beetje te smelten. Tijdens onze lunch
stopt er een auto. Daarin zitten Martin & Jitka. Ze hebben een lift
gekregen van een Nederlandse vrouw die in Canada woont.
Rond een uur of drie komen we aan bij de Bow Pas.
We hebben
het gehaald! We zetten hier de fiets neer om naar het Peyton Lake te lopen.
Hier hebben we het mooiste uitzicht van de vakantie. Een smaragd groen meer
omgeven door besneeuwde bergen en gletsjers. We kunnen er geen genoeg van
krijgen. Helaas moeten we ook nog naar Lake Louise. Een afdaling van 37 km. De
weg is redelijk begaanbaar geworden. Het is wel ontzettend koud om af te
dalen. Helaas zitten er ook nog een paar klimstukjes in zodat we pas om 18.00
uur in Lake Louise aankomen. Lake Louise stelt niets voor. Een plein met winkeltjes
en voor de rest heel dure hotels. Zelfs de jeugdherberg waar wij in gaan
betalen we 89 Canadese dollars voor. Daar gaat mijn goede humeur. Hier komen we
ook weer de Tsjechen tegen. Zij slapen in een berghok van de gesloten camping.
Geheel gratis, maar heel koud.
We komen op bekent terrein. 6 Jaar geleden zijn we ook al in
Banff geweest. We hebben het nu meer naar ons zin. In twee dagen verkennen we
de omgeving. We beklimmen de Sulphur Mountain en gaan op zoek naar de
Hoodoo’s. We ontdekken een lekker
vegetarisch restaurantje. Daar gaan we een paar keer eten. Het begint
ondertussen tot ons door te dringen dat de vakantie er bijna op zit. Zelfs aan
twee maanden fietsen komt een eind. Het is wel goed bevallen. Als je normaal
gesproken op de helft van de vakantie bent heb je nog maar twee weken. Nu
hadden we nog een hele maand. Dat geeft een goed gevoel.
Marijcke duikt nog even in de Banff Hot Springs. Ik heb daar
niet zo’n behoefte aan en ga even internetten. We hebben een berichtje van mijn
broer. Ze hebben een zoontje gekregen, Merijn. Hij is geboren op 12 oktober.
Dat is de dag dat wij stonden te genieten bij Peyton Lake.
Nog één dag fietsen en dan zijn we in Calgary, het eindpunt
van deze vakantie. De 140 km fietsen we in 7 uur. Eindelijk hebben we windje
mee. We kijken steeds achterom naar de mooie bergen die we gaan verlaten. Het
zit er nu echt op. Naar huis gaan heeft ook zijn voordelen. Ik ben ondertussen
erg nieuwsgierig naar de foto’s die we onderweg gemaakt hebben. We hebben
voor het eerst gefilmd. Daar mag ik ook een mooi geheel van maken. Natuurlijk kunnen we ons neefje in het echt zien, en de katten en de rest van
de familie. Maar eerst even rond slenteren in Calgary.